Deze sessie is Vera als speler bij de groep gekomen, zij speelt het Karakter Caliënta.
De groep is aan het eind van de vorige sessie in het Kasteel van een van de Corona's aangekomen. Eerst echter, wordt het verhaal verteld van Caliënta, die net in Vein is aangekomen.
Caliënta komt zoals vele reizigers met een van de karavanen mee, deze vanuit het Noorden. Wat anders is als voorafgaande jaren is dat de Corona's nu een flink stuk van de handelsroute in handen hebben, en eisen dat de karavanen gebruik maken van hun lijfwachten, anderen zijn niet toegestaan, behalve als passagiers, die daarvoor moeten betalen.
Omdat Caliënta als ingehuurde magiër was meegekomen met de karavaan, wordt hier bedankt door de karavaanmeester en achtergelaten. Nog nooit eerder in Vein geweest, loopt Caliënta rond door het dorp en bekijkt de straten. Tot de conclusie gekomen dat er inderdaad 2 zijn, huurt ze een kamer en gaat ze wat eten in de herberg. Caliënta is blijkbaar redelijk wat luxe gewent, want ze huurt een van de duurste kamers. Na zich goed vol gegeten te hebben, trekt ze zich terug voor de nacht, spendeert nog eerst wat tijd aan haar magie, en gaat slapen.
De volgende dag gaat Caliënta langs de smit, om eens wat nieuws te horen over de omliggende streek. De smit maakt een babbeltje en raad haar aan eens bij Tim langs te gaan. Als Caliënta voor het eerst Tim's Curiosawinkeltje binnenloopt kijkt ze haar ogen uit, en ziet vervolgens een mank lopend oudere man aan komen hinken. Na kennismaking blijkt hij Tim te zijn, die op zoek is naar iemand die een boodschap af kan leveren aan een persoon van hoge afkomst. Die heeft hij nog niet gevonden omdat de bewoners hier in Vein daar geen kaas van hebben gegeten. Tim bekijkt Caliënta en ziet haar wel als iemand die deze klus zou kunnen klaren. Caliënta heeft net een groot deel van haar geld uitgegeven aan de herberg, dus besluit dat ze een makkelijk klusje voor 5 daalders wel wil doen.
Tim legt haar vervolgens uit dat het hier gaat om de Vrouwe Corona die in een kasteel een dagreis naar het oosten woont. Zij heeft een leger van orks in plaats van mensen, maar Tim vertelt Caliënta dat zij geen gevaar vormen. De weg ernaartoe echter wel, dus Tim beloofd haar dat hij een huurling met haar mee zal sturen zodat ze in ieder geval veilig aankomt. Ze spreken af dat zij morgenochtend vertrekt. Caliënta krijgt een verzegelde koker mee en begeeft zich weer naar de herberg.
De ochtend daarna staat er een huurling voor de herberg te wachten. Hij stelt zichzelf voor als Arend, die haar zal begeleiden naar het gebied van de Vrouwe Corona. Hij is hier blijkbaar niet zo blij mee. Als Caliënta gepakt heeft vertrekken ze richting het oosten, eerst over de rivier naast Vein, en daarna over een veel gebruikte weg.
Een halve dagreis later zien ze in de verte een patrouille aankomen en de huurling zwaait Caliënta gedag en vertrekt weer richting het westen. De patrouille blijkt te bestaan uit zwaar bewapende orken, die echter niet aanvallen zodra ze haar zien. Ze roept de groep aan met: "Ik heb een bericht voor Vrouwe Carano...Corona ofzo?". De orks kijken niet verrast, maar Caliënta kan niet zien wat voor indruk ze achter heeft gelaten. Zonder iets te zeggen escorteert de patrouille haar verder over de weg.
Onderweg ziet Caliënta tal van versterkingen, torens op de heuvels en oefenkampen in de velden. Er is een hint van oorlogsvoorbereidingen bij het gebeurende. Aan het eind van de middag komen ze bij een kasteel op een heuveltop aan. Ze wordt over een ophaalbrug naar binnen geleid en overgegeven aan een mens. Deze man vraagt haar wat ze hier doet. Caliënta vertelt haar verhaal en geeft de koker aan de man. Deze bekijkt de koker en de zegel en zegt haar toe dat hij de zaak aan de Vrouwe zal voorleggen.
Caliënta wordt gevraagd te wachten, en niet lang daarna verschijnt dezelfde man weer die haar vraagt te volgen. Ze wordt een grote hal van het kasteel binngeleid, zoals zij weet de audiëntiehal, waar orks bezig zijn stenen in de muur te plaatsen. Als ze wat beter kijkt blijkt dat dat letterlijk is wat ze aan het doen zijn, er worden grote bouwstenen de hal binnen gebracht en in de muur geplaatst, terwijl het lijkt alsof de hele muur zonder gebreken gebouwd is. Caliënta heeft het gevoel dat hier grote magie gebrouwen wordt.
Anders dan ze had verwacht wordt Caliënta niet naar het centrale deel van de hal gebracht, maar naar een tafel in een van de zuilengallerijen langs de rand. Aan deze tafel zit al een groep mensen en een dwerg te praten. De man, die blijkbaar de Major Domus is, vraagt haar te gaan zitten en vertrekt. Ze bekijkt de groep, die op hun beurt de nieuw aangekomene bekijken. Het zijn blijkbaar avonturiers, redelijk stoffig van de weg.
Als eerste zit er een meisje met rood haar en een witte jurk aan de tafel. Ze ziet er netjes uit en zou zich kunnen voordoen als een dame van redelijke afkomst behalve dat ze twee zwaarden aan haar riem heeft hangen, op elke heup een. Ze wordt door haar groepsgenoten Maria genoemd.
Daarnaast zit een jong meisje, die niet helemaal hier thuishoort, of zo lijkt het tenminste. Het is een klein blond mager meisje in simpele kleding die haar omgeving nauwlettend opneemt. Haar mantel ziet er echter een stuk duurder uit dan de andere kledingstukken van de gehele groep. Later hoort Caliënta dat ze Leonieck heet.
Naast het meisje, maar met zijn rug naar de tafel toegekeerd, zit de langste van de groep, een breedgeschouderde man met zwart haar en een baard. Hij is gekleed in een maliënkolder, heeft een zwaard op zijn rechterheup en zit zijn schild te poetsen en een pijp te roken. Hij wordt een keer aangesproken met Brammes.
De volgende persoon is een man genaamd Damian, normaal postuur, met donker kort haar en een onopvallend, ongeschoren gezicht. Hij ziet er uit als een jager of boswachter, met een lange boog om zijn schouder. Hij zegt vrij weinig en bekijkt Caliënta zorgvuldig.
Als laatste zit er een dwerg ongemakkelijk op een stoel en komt maar net met zijn hoofd boven de tafel uit. Hij kijkt Caliënta dreigend aan, maar ze ziet al snel dat hij ook zo naar de rest van de groep kijkt. Het blijkt zelfs dat de dwerg erg vriendelijk is, en alleen maar dreigend overkomt door zijn ene oog dat afgeschermd is met een ooglap. Hij stelt zich voor als Hamra Tweesteen. Ook hij is gekleed in een maliënkolder.
De groep bekijkt Caliënta, een lange vrouw, met donker, lang, krullend haar, reiskleding die zijn beste tijd gezien heeft en een zwaard aan de heup. Ze heeft een opvallend maar niet knap gezicht.
Caliënta en de groep praten korte tijd over dingen als het weer en de omgeving, waarna er een gezelschap de zaal binnekomt lopen. Voorop loopt een oudere dame in een blauwe jurk, blanke huid, knap en statig. Achter haar loopt de Major Domus, een oorlogsveteraan, die nerveus omzich heen kijkt terwijl hij zo dicht mogelijk bij de Vrouwe blijft lopen. Achter hun komen een aantal bedienden en hoflieden binnen lopen. Opvallend is dat de hoflieden bestaan uit alleen maar oudere mensen en kinderen.
Omdat er niks was aangekondigd zit de gehele groep nog gewoon aan de tafel. In plaats van hoftradities in acht te nemen gaat de Vrouwe zitten aan dezelfde tafel! Ze oogt erg vermoeid, alsof ze als dagen niet heeft geslapen. Ze verteld de groep dat het goed gaat met het meisje, en dat haar moeder hun erg dankbaar is. Het meisje was ontvoerd door een groep avonturiers en haar lijfwachten waren er in aller ijl achteraan gegaan.
De Major Domus overhandigt haar de koker met het bericht, ze breekt de zegel en leest het bericht aandachtig. Na een tijdje komt er een geschrokken blik op haar gezicht en geeft ze de boodschap aan de Major Domus. Deze leeft het bericht ook en is ook geschokt. Ze kijken elkaar kort aan en dan spreekt de Vrouwe de groep aan. Ze bedankt hen voor alles wat ze gedaan hebben en vraagt of er iets is wat ze kan doen. Brammes maakt direct gebruik van deze mogelijkheid en vertelt kort over de geplande handelsroute met de dwergen en vraagt of er misschien tot een winstgevende overeenkomst te komen is. De vrouwe is lichtelijk verrast over dit verzoek, maar lijkt geinteresseerd. Ze zegt dat er echter een aantal zaken zijn die wat meer spoed hebben en vraagt of de groep misschien wil helpen. Het gaat om een zaak gerelateerd aan magie, die in gevaarlijk gebied plaats vindt. Ze was van plan hier een grote expeditie orken op af te sturen, maar het net ontvangen bericht waarschuwt haar voor zaken waar al haar orkschappen voor nodig zijn.
Caliënta vraagt de Vrouwee waar de boodschap over gaat. De Vrouwe kijkt haar even aan, maar vertelt dan dat het gaat over het andere kasteel van de Corona's, van haar broer (!). Het blijkt dat deze grote hoeveelheden belegeringswapens aan het fabriceren is.
Maria vraagt over wat voor zaak het dan gaat. De Vrouwe legt uit dat er in de bergen naar het noordoosten een ruine van een oude stad ligt. Hieronder ligt een rijk van een ondode magiërsprins, die de stad en het gebied erboven als zijn gebied eist. In deze ruine ligt een oud kasteel met een oude magiërstoren. Ze wil weten in wat voor staat deze toren is en of er zaken zijn die gebruikt danwel opgelapt kunnen worden.
De groep stemt in met haar verzoek, waarna de Vrouwe op staat en langzaam weer vertrekt. De Major Domus, die de groep al de gehele tijd wantrouwig aan heeft staan kijken, lijkt zich wat te ontspannen en gaat aan de tafel zitten met de vraag of de groep nog iets wil weten. Bram vraagt direct de vraag: “Hoe zit dat nou met die Corona’s?” De man fronst maar vertelt dat de zoon van de oude kasteel heerop ongepaste wijze zijn opvolging verspoedigt heeft en dat de Vrouwe, samen met anderen in de familie het daar niet mee eens zijn.
De Major Domus legt uit dat de groep moet uitkijken voor het stoken van teveel onrust in het ondodenrijk, want de magiërsprins kan als hij dat wil door de ogen van de ondoden kijken en zijn macht is ons ver te boven. Hij zal echter normaal niet op al zijn ondoden letten. Bij de ruine aangekomen moeten we kijken of de magiërstoren er nog staat en of er nog een magische bescherming is.
Vervolgens nodigt hij de groep uit om de nacht hier door te brengen en de volgende ochtend te vertrekken. Damian was gewond en wordt op magische wijze verzorcht, Leonieck wordt door de hondentrainer van het kasteel aangesproken op haar slechte manier met omgaan met haar hellehond, Bram gaat kijken op het grote oefenterrein buiten het kasteel, Maria en Caliënta gaan op zoek naar kruiden en gaan daarna een beetje oefenen op de kasteelgevechtsgronden.
Leonieck hoort de hondentrainer uit en verneemt dat de huidige kasteelheer van de Corona’s een verwende jonge kwast is (althans, in de ogen van deze Corona’s) die zijn oude heer gewoon heeft afgezet. Tijdens het gesprek blijkt dat de Corona’s erg oud worden, bijvoorbeeld de Vrouwe is al duizenden jaren oud. Ze zien de huidige heersers van Enderen dan ook als niet meer dan irritante kooplui en verwachten dat ze op een gegeven moment (misschien nog wel duizenden jaren) weer terug zullen keren naar ‘hun’ stad. De huidige kasteelheer, wordt door de hondentrainer met ‘bastaard’ aangesproken.
Maria en Caliënta vinden op de kasteelgevechtsgronden een vreemd uitziende magiër met een vreemd accent. Het blijk dat het een magiër uit het gebied van de Elfin is, die hier is komen studeren omdat magie in zijn moederland erg zeldzaam is.
De volgende dag vertrekt de groep naar het oosten over de door de orken veel bereisde gebieden. Op de tweede dag onderweg ziet de groep in de verte een groot moerasmonster (oid) over de weg, heuvelafwaarts naar het zuiden lopen. Nog een dag verder komen ze in het gebied van de Ondoden aan. Na een paar patrouilles te hebben ontlopen, merkt de groep dat de skeletten hier een magische invloed hebben, ze veroorzaken angst in ieder die dicht genoeg bij ze in de buurt komt.
De sessie eindigt met de groep die voor een poort hebben gevonden, in een muur die dwars over de weg en de vallei is gebouwd die ze aan het doortrekken waren. Voor deze poort staan twee ondode wachters op wacht.